Geschiedenis van fotografie en de dia
Fotografie : Fotograferen betekent letterlijk "schrijven met licht", ook een vorm van kunst. Een fototoestel legt dus licht vast. Al in 1826 maakte Joseph Nicéphore Niépce foto's door een plaat die was bedekt met een lichtgevoelige bitumen (een soort asfalt) in een camera obscura bloot te stellen aan licht. Hij had hiervoor een belichtingstijd van acht uur nodig bij helder zonlicht. De beelden die waren gemaakt met deze techniek noemde hij retinas ("netvlies"). Deze bitumenbeelden, die naast zwart en wit ook grijstinten konden tonen, konden ook worden gefixeerd en in positieve beelden worden omgezet.
Louis-Jacque Monde Daguerre wordt ook vaak beschouwd als de uitvinder van de fotografie. In 1831 zette Daguerre de proefnemingen van Niépce voort met zilverjodide als lichtgevoelig materiaal. Het werd ontwikkeld boven kwik damp en gefixeerd met een zoutoplossing. Met een belichtingstijd van 15 minuten in de zon tot 30 minuten in de schaduw. Werd de spiegel met geheugen genoemd. Het is een gedetailleerd beeld maar broos en omslachtig, duur en een uniek exemplaar dat niet reproduceerbaar is.
In 1834 begon William Fox Talbot te experimenteren. Hij ontwikkelde een methode om papier lichtgevoelig te maken door het te dompelen in een zwakke zoutoplossing en daarna in een zilvernitraatoplossing. De lichtgevoeligheid van zilvernitraat was reeds in 1727 ontdekt door Johann Heinrich Schulze maar was tot dan toe niet meer dan een curiositeit en kermisattractie. Thomas Wedgwood en Humphry Davy slaagden er in 1802 al in onder invloed van licht een beeld te vangen op voorbewerkt papier, alleen lukte het hun niet dit beeld te fixeren. Talbot lukte dit wel, door ze te dompelen in een sterke zoutoplossing.
De 'uitvinding van de fotografie' werd in januari 1839 bijna gelijktijdig in Parijs en in Londen aangekondigd. In het najaar van 1839 maakte apotheker Hallegraeff in Zutphen de eerste ‘Nederlandse’ foto’s in zijn laboratorium aan de Houtmarkt 79.
De fotograaf Richard Beard opent in 1841 in de Regent Street te Londen de eerste fotostudio ter wereld.
De Franse fotograaf Louis Désiré Blanquart-Evrard publiceert in 1847 de door hem uitgevonden albuminedruk. Daarmee kunnen negatieven direct worden afgedrukt op papier.
In 1861 maakte James Maxwell met drie kleurfilters de eerste kleurenfoto.
In 1871 vond de Engelse arts Richard Maddox een droge methode uit, de zilvergelatinedruk. Hij gebruikte daarvoor een glasplaat waarop zilverbromide in een gelatinelaag ingebed werd. Dit is de oervorm van de huidige fotografische films.
In 1881 richtte George Eastman het bedrijf Kodak op onder de naam Eastman Dry Plate Company. In 1888 bracht hij de eerste fotocamera met rolfilm voor het grote publiek uit. Met de slogan "You press the button, we do the rest", werd deze camera aan de man gebracht. Deze camera kreeg de naam "KODAK". Hiermee konden 100 opnames per filmrol worden gemaakt. Als de rol vol was stuurde de fotograaf de camera met filmrol naar de Eastman Kodak Company. Vervolgens drukte het bedrijf de foto's tegen betaling af en stuurde de afgedrukte foto's én de camera met nieuwe filmrol terug naar de fotograaf.
De introductie van de sluiter in de jaren-1880 maakte het fotograferen veel gemakkelijker. Daarvoor zat er een dop op de lens; als de fotograaf die wegnam moest hij / zij de seconden tellen van de gewenste belichting en daarna de dop terugplaatsen.
In de jaren na 1900 komt het magnesiumlicht bij de fotografen in gebruik, dat in 1899 is gepatenteerd door Joshua Lionel Cowen. Hoewel niet ongevaarlijk, vergroot het aanzienlijk de mogelijkheden in de fotostudio's.
Het in 1903 door de gebroeders Lumière aangevraagde patent op het autochroomproces wordt toegekend en door hen op de markt gebracht. Dit is een vroege vorm van kleurenfotografie.
In 1930 werd het mogelijk foto's (gemaakt met rolletjes) meermaals af te laten drukken door middel van negatieven van een 35mm-rolletje .
In 1981 kwam het eerste digitale fototoestel op de markt waarmee digitale fotografie mogelijk is geworden. De traditionele camera, geladen met film, werd vervangen door een camera met een lichtgevoelige beeldsensor.
Sinds 2004 heeft bijna iedere mobiele telefoon een camera.
Een dia (of diapositief) is een (met een zogenaamd omkeerprocedé) positief ontwikkelde kleuren- of zwart-witfoto op transparant materiaal. De eerste diaprojectoren ontstonden rond 1881 In de 17de eeuw waren glazen dia’s en ‘magische lantaarns’ de meest voorkomende vorm van entertainment. Afbeeldingen werden getekend op glas, die via de lantaarn op de dichtstbijzijnde muur werd geprojecteerd. Hierdoor konden grote groepen mensen tegelijkertijd naar dezelfde afbeelding kijken. Dit staat bekend als de eerste vorm van fotodia’s en diaprojectors.
In 1850 ontwikkelde William en Frederik Langenheim een nieuw soort type dia: de Hyalotype. Dit type bestond uit een glazen dia met een positieve afbeelding (gekopieerd vanuit een negatief). Je zou kunnen zeggen dat dit de eerste fotografische dia was, geen getekende. Deze hyalotype dia’s waren de eerste fotografische afbeeldingen die geprojecteerd konden worden.
In 1935 kwam de dia ‘Kodachrome’ om de hoek kijken, met Kodak’s driekleuren proces. Het jaar erop werden de 35mm dia’s ontwikkeld. Kodachrome werd beschouwd als een van de beste diafilms, waarbij de combinatie van Leica-camera’s en lenzen van Kodachromefilms als het beste van het beste werd gezien als het ging om kleinbeeldfotografie.